Latijn - Nederlands




Lijst met veel gebruikte woorden:

absum, afui (abesse) = afwezig zijn

accendo, accendi (accendere) = in brand steken,  aansteken

accido, accidi (accidere) = gebeuren,  overkomen (aan)

acer, acris = scherp,  fel,  hevig

addo, addidi (addere) = toevoegen

adiuvo, adiuvi = helpen

adsum, adfui (adesse) = aanwezig zijn,  helpen

adulescens, adulescentis = jongeman

advenio, adveni (advenire) = (aan)komen,  bereiken

adventus = aankomst,  komst

affero, attuli (afferre) = mee brengen, ergens heen brengen

ager, agri = akker, land

ago, egi (agere) = voeren, drijven, doen, verrichten, handelen, behandelen

alter, altera, alterum = de een,  de ander

animus = geest

annus = jaar

appello (appellare) = toespreken, noemen

arma, armorum = wapens

armatus, armata, armatum = gewapend

aspicio,aspexi (aspicere) = kijken naar,  aanschouwen

auxilium = hulp

beneficium = weldaad

brevis, breve = kort

caedes, caedis (vrl.) = moord,  slachting

campus = veld, vlakte

canis, canis = hond

castra, castrorum (onz. mv.) = legerkamp

caveo, cavi (cavere) + acc = op zijn hoede zijn voor,  oppassen voor

cerno, crevi (cernere) = zien

ceteri = overige(n),  overige,  overigen

civis, civus = burger

civitas, civitatis = staat, burgerij

coepi = beginnen

cogo, coëgi (cogere) = dwingen, bijeenbrengen

collum = nek

comprehendo, comprehendi = vastpakken

concedo,concessi (concedere) = toegeven,  toestaan,  zwichten

consisto, constiti = gaan staan,  blijven staan

constituo, constitui (consituere) = stellen,  plaatsen,  vaststellen,  besluiten

consul, consulis = consul

corpus, corporis = lichaam

cum + abl. = samen met, met

cupidus, cupida, cupidum = begerig naar

cupio, cupivi (cupere) = verlangen

custodio = bewaken,  passen op

custos, custodis (mnl.) = bewaker

de + abl. = over, wegens

debeo, debui (debere) = moeten

defendo, defendi = verdedigen,  beschermen

deicio, deieci (deicere) = naar beneden werpen, laten vallen

despero (desperare) = wanhopen (aan)

detraho, detraxi, detrahere = ervan afrukken, wegnemen

dexter, dextra, dextrum = rechts,  rechter

dies, diem = dag

dignus = waard, waardig

dimitto, dimisi (dimittere) = wegsturen,  laten gaan

diu = lange tijd

do, dedi (dare) = geven

dolor, doloris (mnl) = pijn,  verdriet

dolus = list, bedrog

domi = thuis

domo = van huis, uit huis

domum (acc) = naar het huis

duco, duxi (ducere) = leiden,  brengen

dum = terwijl

duo, duae, duo, duobus = twee

eas (acc. vrl. mv.) = hen,  deze,  die

educo, eduxi (educere) = naar buiten leiden,  wegleiden

effugio, effugi (effugere) = ontvluchten,  ontkomen

egregius, egregia, egregium = uitstekend, voortreffelijk

ei (dat) = aan hem,  aan haar,  eraan,  hem,  haar

eligo, elegi (eligere) = uitkiezen

eorum = van hen,  hun,  ervan

erant = zij waren

erit = hij zal zijn

erro (errare) = rondzwerven,  dwalen,  zich vergissen

ex eis = van hen

ex, e + abl. = uit, van, vanuit, vanaf

excedo, excessi (excedere) = uitgaan, weggaan

exclamo = uitroepen,  uitschreeuwen

expello, expuli (expellere) = verdrijven

exspecto (exspectare) = afwachten,  verwachten,  wachten

facio, feci (facere) = maken,  doen

fama = gerucht, reputatie

fames, famis (vrl.) = honger

ferox, ferocis = strijdlustig, woest, fel

fides = trouw, vertrouwen

fingo, finxi (fingere) = vormen, verzinnen

flumen, fluminis (onz) = rivier

foedus, foederis (onz) = verdrag,  verbod

fortuna = lot,  geluk,  ongeluk

Forum,forum = markt(plein),  Forum (in Rome)

fuerunt = zij zijn geweest,  zij waren

fuga = vlucht,  verbanning

fugio, fugi = vluchten

fuit = hij was,  hij is geweest

gladius = zwaard

habeo, habui (habere) = hebben, houden

hoc = dit

hoc modo = op deze manier

iaceo, iacui (iacere) = liggen

iacio, ieci (iacere) = gooien

id = het,  dit

ideo = daarom

igitur = daarom,  dus

ignarus, ignara, ignarum = onkundig van,  onbekend met,  onwetend

ignosco, ignovi (ignoscere) + dat = vergeven

iit = (hij) is gegaan, (hij) ging

imperator, imperatoris = opperbevelhebber

impetus = aanval

in + abl. = in, op, bij

in + acc. = naar, naar binnen

in animo habeo (habere) = van plan zijn

in castris = in het legerkamp

incipio, incepi/coepi (incipere) = beginnen

infero, intuli, inferre = brengen naar, veroorzaken, aandoen

ingenium = karakter, doen en laten, aanleg, talent

ingens, ingentis = geweldig, enorm

iniuria = onrecht

insidiae (mv) = hinderlaag

inter se = onder elkaar, elkaar, onderling

interea = ondertussen

invenio, inveni (invenire) = vinden, aantreffen

ira = woede

it = (hij) gaat

iubeo, iussi (iubere) = bevelen

iudex, iudecis = rechter

iudicium = proces,  vonnis,  oordeel

liber, libera, liberum = vrij

libero (liberare) = bevrijden

libertas, libertatis = vrijheid

licet + dat. = het is toegestaan,  het is mogelijk

lingua = tong, taal

longus, longa, longum = lang

ludus = spel

lux, lucis (vrl) = licht

magnitudo, magnitudinis = grootte, omvang

malo, malui (malle) = liever willen

manus (vrl.) = hand

matrona = getrouwde vrouw, vrouw

maxime (bijw) = het meest,  vooral

me (acc) = mij

medium = het midden

metuo, metui (metuere) = vrezen

mihi (dat) = aan mij

mille = duizend

minus (bijw) = minder

mitto, misi (mittere) = sturen,  zenden

moneo, monui (monere) = waarschuwen

mons, montis = berg

moveo, movi (movere) = bewegen,  verplaatsen,  indruk maken op,  ontroeren

mox = weldra, snel daarna

multitudo, multitudinis (vrl) = menigte

munus, muneris = taak, geschenk

murus = muur

narro (narrare) = vertellen

natus, nata, natum = geboren

ne...quidem = zelfs niet

nec = en niet,  ook niet

necesse est = het is noodzakelijk

nihil = niets

nobis (dat./abl.) = ons

nocte = 's nachts

nolo, nolui (nolle) = niet willen

non iam = niet meer, niet langer

non modo ... sed etiam = niet alleen ... maar ook, niet alleen...maar ook

non solum...sed etiam = niet alleen...maar ook

nonnulli = sommige(n)

nox, noctis = nacht

nudus, nuda, nudum = naakt

nullus, nulla, nullum = geen (enkel)

nuntio (nuntiare) = berichten,  melden

nutius = bode,  bericht

obsideo, obsedi = bezetten,  belegeren

occido, occidi (occidere) = doden

omnia (onz mv) = alles

ordo, ordonis (mnl) = rij

ostendo, ostendi, ostendere = tonen, laten zien

patres, patrum = vaders, senatoren

patria = vaderland

paulo post = korte tijd later

pectus, pectoris (onz) = borst

perdo, perdidi (perdere) = te gronde richten,  verliezen

perduco, perduxi (perducere) = brengen tot, brengen naar

perfero, pertuli (perferre) = overbrengen, verdragen

pervenio, perveni (pervenire) = aankomen,  komen,  bereiken

peto, petivi (petere) ab = vragen aan

pietas, pietaties = plichtsgevoel, liefde, trouw

placeo, placui (placere) + dat = bevallen,  in de smaak vallen

plenus, plena, plenum = vol van

pons, pontis = brug

porta = poort

possum, potui = kunnen

postero die = de volgende dag, op de volgende dag

posterus, postera, posterum = volgend

potestas, potestatis = macht, mogelijkheid, gelegenheid

praeda = buit

praeter + acc. = behalve

primo = eerst

priusquam = voordat

procedo,processi (procedere) = voortgaan,  naar voren lopen

promitto, promisi (promittere) = beloven

propinquus, propinqua, propinquum = vlakbij gelegen

propter = vanwege, door

quam = dan

quamquam = hoewel

que = en

quidam = een zekere

quidem...sed = weliswaar...maar

quod = omdat

reddo, reddidi (reddere) = teruggeven

relinquo, relinqui = verlaten,  achterlaten

remitto, remisi (remittere) = terugsturen,  loslaten

res publica = staat

res, acc. = zaak, ding

respondeo, respondi (respondere) = antwoorden

ripa = oever

Romam = naar Rome

rumpo, rupi (rumpere) = breken, verbreken

sacer, sacra, sacrum = heilig, gewijd aan

salus, salutis = redding,  behoud,  gezondheid

sanguis,sanguinis (mnl) = bloed

saxum = steen, rots

scelus, sceleris = misdaad

scio (scire) = weten

se = hij, zij, zij, zich

sedeo, sedi (sedere) = zitten

sedes, sedis = (zit) plaats, woonplaats

senator, senatoris = senator

senatrus = senaat

senex, senis = oude man

sentio, sensi (sentire) = voelen, bemerken

sermo, sermonis (mnl) = gesprek

serva = slavin

si = als

silentium = stilte

similis, simile = gelijk aan, gelijkend op

simul = tegelijkertijd

sine + abl. = zonder

singuli = een voor een,  één voor één

specto (spectare) = kijken naar, zien

spes, spem = hoop,  verwachting

statua = standbeeld

sto, steti = staan

strepitus = lawaai

suus,sua, suum = zijn eigen, haar eigen, hun eigen,  zijn,  haar,  hun

taceo, tacui (tacere) = zwijgen

tamen = toch

tango, tetigi (tangere) = aanraken

tantum (bijw) = alleen maar,  slechts

telum = werptuig,  wapens

tempto (temptare) = proberen

teneo, tenui (tenere) = (vast) houden,  vasthouden,  vast houden,  houden

tergum = rug

terra = aarde, grond, land

terreo, terrui (terrere) = bang maken

tibi (dat) = aan jou,  jou

timeo, timui (timere) = bang zijn voor,  vrezen

timor, timoris = angst

toga = toga

tollo, sustuli, tollere = optillen, opheffen, wegnemen

trado, tradidi (tradere) = overgeven, uitleveren, overleveren

tremo, tremui (tremere) = trillen, beven

turba = menigte

tuus, tua, tuum = jouw

ubique = overal

ullus, ulla, ullum = enige, enig

ultimus, ultima, ultimum = laatste

unus, una, unum = een,één

ut = zoals,  als,  zodra,  zodra als

utrum...an = ...of, ... of, of ... of, of...of

vacuus, vacua, vacuum = leeg

via = weg

virgo, virginis = meisje,  maagd

virtus, virtutis = deugd,  goede eigenschap,  moed

vis, vim, vi = kracht, geweld {nom, acc, abl}

vivo, vixi (vicere) = leven

voco (vocare) = roepen,  noemen

volo, volui (velle) = willen

vox, vocis = stem, woord